Anita van Rootselaar

Ik heb Lachesis lief

Apr
19

Kort verhaal, winnaar 3e prijs bij de schrijfwedstrijd ‘Heel Holland Schrijft’. Online via de Arnhemse Koerier.

Om 18.25 uur duwde hij de rood-blauwe deur van het café open. De zaak was half gevuld.
In een hoekje zat een groepje van tien man – acht dames van begin twintig en twee
jongens van dezelfde leeftijd. In de rest van de ruimte bevonden zich, her en der lukraak
geplaatst, enkele stelletjes. De groep was (zoals groepen van begin-twintigers, na enkele
biertjes in innige discussies verweven, plegen te zijn) luidruchtig dankzij elkaar
overstemmende woorden en gelach.

Hij koos een plekje in de tegenovergestelde hoek en bestelde een pilsje. Liever kwam hij
hier niet meer – wat eenmaal afgeschreven was, bestempeld tot het verleden, werd beter
niet opnieuw aangeboord. Maar ze was dwingend geweest (nee, chanterend), en geheel
tegen zijn gewoonte in was hij bezweken onder de druk en had haar locatiekeuze
geaccepteerd.

De serveerster bewoog zich met grote heupgebaren langs tafeltjes en stoelen, alsof ze
over een dansvloer zwierde. Hij keer ernaar als was het een uiting van magie, alsof daar
iets bovennatuurlijks gebeurde. Ze hield halt bij zijn tafeltje en zette een bakje nootjes
neer.

“Neem maar weer mee. Ik hoef geen nootjes,” zei hij terwijl hij naar de scherpe lijnen van
haar sleutelbeen keek.
“Dan laat u ze staan”
“Dat lukt me niet. Dan eet ik ze op. Neem ze mee.”

Het leven draait niet om wilskracht maar om vermijding, daar was hij van overtuigd. De
mens is willoos onder het juk van verleiding – supranormale prikkels (zoals voor hem
uitstekende sleutelbeenderen dat waren), billboardreclames, alles stuurt en manipuleert.
De mens is slechts een passief subject van de bewegingen van de wereld. Alleen dwazen
denken dat ze daar boven staan, dat ze die impulsen kunnen weerstaan.

Hij keek naar de klok. 18.40 uur. Hij had kunnen weten dat ze te laat zou zijn, dat was ze
altijd. Maar het maakte hem niet minder kwaad. Ze wist dat hij er niet tegen kon, en het
feit dat ze desondanks te laat kwam, haar verontachtzaming van zijn wens, stond voor
hem gelijk aan egoïsme en een gebrek aan empathie.

“Hallo.” Haar stem.
“Je bent te laat.”
“Sorry, weet ik.” Pauze. “Zoals altijd,” zei ze.

Ze zei dat altijd alsof het een excuus was, ‘zoals altijd’. Hij begreep dat niet en het maakte
hem woedend. Juist het feit dat ze altíjd te laat was maakte het vreselijk: het was een
voortdurende minachting van de ander. Hij haatte haar om haar laconieke zijn, haar
luchtigheid. De wereld is niet luchtig, de wereld is zwaar en eenieder die haar luchtig
benadert heeft nooit zwaarte gevoeld, snapt het zijn niet en lacht haar uit met ieder vrolijk
gebaar waarmee hij de problemen wegwuift. Voor nonchalante mensen doet niets er echt
toe, en wie het leven serieus neemt kan daaruit niets anders lezen dan onbegrip,
verachting en hoogmoed ten aanzien van het gehele bestaan – en op dit moment ten
aanzien van hem.

“Ik ben de klei, jij de lucht.”

Hij dacht het, maar sprak het niet uit. Hij had substantie, zij niet. Ze was vluchtig,
etherisch, en daarmee irrelevant.

Ze zouden praten over gisteren, hun ruzie. Dat wilde zij graag: ze zou hem pogen uit te
leggen waarom hij haar kwaad had gedaan, waarom zij had gedaan wat ze had gedaan,
waarom ze vond wat ze vond, uitleg op uitleg. Voor hem deed het waarom er niet toe, het
ging om de handeling.

Weglopen. Hij had gepoogd weg te lopen, gisteren. Ze stond hem nooit toe te vermijden,
ze wilde iedere confrontatie uitpersen als een dorstige in een woestijn. Ze verwachtte van
hem wilskracht, maar wat hij had was verstand; het verstand om te ontwijken, om weg te
gaan wanneer nodig.
“Ik sta het niet toe. Je luistert, nu!”, had ze geschreeuwd, terwijl ze haar lichaam
langzaam tussen hem en de deur bewoog. Met dezelfde dramatische heupbewegingen als
de serveerster had ze bewogen.

Hij gruwelde bij de gedachte en in één beeld was de serveerster van haar troon gevallen,
in de poel van walging waar zijn afspraak zich ook in bevond.

Hij had geprobeerd haar weg te krijgen van de deur. Zijn vingers grepen haar arm, knepen,
trokken. Maar ze bleef schreeuwen en ze bleef staan. Het geluid van haar woorden, die hij
allang niet meer als woorden herkende, sneed door zijn hoofd als stroomstoten.
Zijn denken stagneerde, zijn lichaam nam het over. Hij kon niet vluchten, dus bereidde
zijn lichaam zich voor op een gevecht. Onherroepelijk, onontkoombaar. Het hele leven
was onontkoombaar. Wie dacht zelf aan het roer te zitten, leefde in een jammerlijke
illussie.
Zijn hand balde zich tot een vuist. Ze ging door, altijd, ook geconfronteerd met de
onvermijdelijkheid. Alsof ze kon ontsnappen aan het noodlot dat ze afriep. Zijn hand was
de onvermijdelijkheid, Lachesis’ draad. Hij haalde uit en voelde hoe zijn lichaam
verslapte, zijn spieren ontspanden, toen zijn vingers haar wang raakten. Een rust
openbaarde zich als een post-apocalyptische stilte, het zinloze gevecht was voorbij. En zij
zweeg.

En nu was ze weer hier. Klaar om een stortvloed aan woorden over hem uit te storten,
opnieuw. Hij wilde haar pijn doen zodat ze zou zwijgen, verdwijnen. Zolang zij in zijn
leven bestond, bestond hij niet. Zijn zware leven altijd gereduceerd tot iets lichts, iets
irrelevants, een niet-echt bestaan.
“Ik wil niet met je praten”. Hij keek haar aan. “Ik wil nooit meer met je praten. Ik haat
je.”

Hij zocht in haar gezicht naar de gepijnigde blik die hem zou bevrijden. De schrik in haar
ogen, neergehaald uit haar paleis van wolken. In plaats daarvan zag hij opluchting. Het
was hem in al zijn emoties en afwegingen totaal ontgaan dat die luchtigheid die hij zo aan
haar haatte vandaag totaal afwezig was. Ze sprak vandaag weinig, economisch, zonder
frivoliteit. Ze was een en al ernst.

“Mooi,” zei ze, “Ik ook niet meer met jou.”

Hij had haar willen vangen in pijn, de pijn die hoorde bij het echte leven. Maar hier stond
ze, en ze gleed weg vanonder het door hem geplaatste schavot, juist door zijn vonnis te
accepteren ditmaal. Maar het leven bestaat niet uit opties en vrijheden, het leven bestaat
uit noodzaak en noodlot. Ook zij zou het lot niet ontsnappen. En zo ontstond zijn
voornemen: morgen zou hij haar vermoorden. In de naam van amor fati.

“Ik heb Lachesis lief”, antwoordde hij haar.

Comments

Comments are closed.