Religie, democratie & vrijheid
Column, geschreven voor slotwoord Het Grote Religiedebat D-café P96 Amsterdam d.d. 20/10/2011
Religie is de laatste jaren veel in de aandacht. Weigerambtenaren. Rituele slacht. Moslimvrouwen die niet met mannen willen sporten. Boerka’s. Wat vinden wij daarvan? Onzin toch, om dat soort dingen te willen enkel op basis van een ‘2000 jaar oud boekje’? Maar is dat zo? Wie heeft de waarheid in pacht?
Wat we ook geloven, we zijn uiteraard overtuigd van ons eigen gelijk. Als we niet dachten dat we gelijk hadden, dan hadden we wel iets anders geloofd. De atheïst is even ‘heilig’ (pun intended) overtuigd van zijn atheïsme als de christen, moslim of jood van zijn of haar geloof. Maar overtuigd zijn van je eigen gelijk en gelijk hebben zijn twee verschillende dingen. En wie kan bepalen welke levensovertuiging de meest juiste is?
Niemand. Niemand heeft het monopolie op de kennis, en dat is maar goed ook. Want zodra een land geregeerd wordt door mensen die menen dat één enkele levensovertuiging de juiste is, begint de onderdrukking van andere overtuigingen. Juist omdát niemand onomstotelijk gelijk heeft, heeft elke levensovertuiging een plek in onze samenleving. Er mag niet één overtuiging zijn die alles bepaalt. Die insteek is ook gewaarborgd in onze wet: iedereen is vrij zijn of haar eigen levensovertuiging te hebben en belijden (artikel 6 GW), en iedereen, christen, moslim, atheïst, homoseksueel, heteroseksueel, arm, rijk dom, slim is gelijk voor de wet. Een van de kernpunten van de moderne liberale democratie.
De vrijheid van levensovertuiging is dus als een van de pijlers van de liberale democratie een waardevol goed. Toch is die vrijheid niet onbegrensd (gelukkig maar!): ik mag op basis van mijn levensovertuiging bijvoorbeeld niet zomaar mensen neerschieten. De angel in bijna alle actuele religiekwesties zit hem in de vraag waar die grens dan gelegd moet worden. Het uitgangspunt daarbij: vrijheid is een groot goed, en mag dus alleen ingeperkt worden op basis van zwaarwegende redenen.
In het debat over rituele slacht was een veelgehoord argument dat deze methode van slachten ‘achterhaald’ was; dat de Koran of Torah in het licht va nieuwe kennis anders geïnterpreteerd zou moeten worden en dat het, binnen de religieuze kaders, juist beter zou passen om verdoofd te slachten. Dat soort argumenten zijn een briljante manier om heerlijk langs elkaar heen te blijven praten. Want een moslim of jood vindt de betreffende methode van slachten dus níet achterhaald, en verdoofd slachten juist niet binnen zijn of haar religie passen. Of iets achterhaald is is nogal subjectief, en als atheïst een exegese van de Torah of Koran proberen te doen om de jood of molsim van zijn ongelijk te overtuigen lijkt mij allereerst nogal zinloos, en ten tweede nogal arrogant. Wij kunnen immers niet voor een jood, moslim of christen gaan bepalen wat voor hen de juist manier is om hun geloof ten belijden, al was het alleen al omdat wij naar deze religies kijken door een atheïstische bril. Thomas Kuhn (filosoof) noemde dit in de wetenschapsfilosofie de ‘incommensurabiliteit’ van theorieën: wanneer wetenschappers een totaal ander wereldbeeld hebben, een ander frame of reference, dan praten ze als het ware in een andere taal. Probeer je een gesprek voor te stellen tussen Galileo en Einstein. Hun uitgangspunten zijn zo verschillend dat ze langs elkaar heen zouden praten.
Zo is het ook met wereldbeelden als atheïsme, jodendom, christendom, etcetera. In een discussie over of iets – bijvoorbeeld ritueel slachten – nu wel of niet mag, is het daarom zinloos om elkaar te bestoken met argumenten, gebaseerd op de eigen levensvisie, die vertellen waarom rituele slacht nu wel of niet fout is. Waar we naar op zoek moeten in een dergelijk debat is de gemene deler, namelijk: onze grondvesten. Onze fundamentele morele waarden. Wij vinden het fundamenteel fout om zomaar iemand neer te schieten. Dus dat mag hier niet. Is dan bij bijvoorbeeld rituele slacht de redenering dat wij het fundamenteel fout vinden om dieren te laten lijden voor onze consumptie, en dat dat daarom dus niet mag? Als dat de redenering is, dan is het een grove leugen. Iedereen – vegetariërs, veganisten en biologisch-vleeseters uitgezonderd – koopt vlees van dieren die hebben geleden voor onze consumptie.
En hoe zit het dan met bijvoorbeeld de boerka? Ik hoor mensen zeggen dat de boerka verboden moet worden, omdat het onprettig is om iemands gezicht niet te kunnen zien. Welja. Ik vind het ook onprettig om mannen-met-bierbuik in een te kort t-shirt te zien, en om Wilders elke dag op tv te horen. Gaan we dat dan ook maar verbieden? Vrijheid van godsdienst kan niet zomaar ingeperkt worden op basis van een voorkeur. Dat kan alleen op basis van morele fundamentele waarden1. Daar beroepen sommigen in de kwestie boerka dan ook op: “maar het hoort niet bij onze normen en waarden”. Daar gaan we weer: welke normen en waarden dan? Is gezichtsbedekkende kleding zoals een zonnebril, petje, muts of sjaal-over-de-mond hier ook verboden? Nee. Dus een verbod is simpelweg niet legitiem.
Kortom: onze persoonlijke voorkeur – ook al is dat de voorkeur van de meerderheid – is niet voldoende om iets te verbieden. Om iets te verbieden moet de betreffende handeling schadelijk zijn voor onze fundamentele rechten en vrijheden.
[1] Fundamenteel betekent hier niet ‘universeel’ of ‘objectief waar’. Onze fundamentele morele waarden zijn subjectief, het zijn waarden waarvan wij, als samenleving,besloten hebben dat deze waarden fundamenteel zijn voor ons.
Comments
Comments are closed.